woensdag 23 mei 2012

Walvis in Bondi!

Morris is intens verdrietig. Terug in Sydney huilt hij drie nachten, omdat hij Nederland mist. Zijn neef Raffi. De opa’s en oma’s. Z’n vrienden. Eigenlijk iedereen. 


Nederland is leuk. De Pinda-achtbaan. De Dino in het Westerpark. Paardrijden. De midget-golfbaan. De Efteling. Het kasteel. Oh nee, dat was België. 
Het veulen van opa dat naar hem vernoemd is. Logeren.


‘Ik snap het’, zeg ik. Zijn tranen zijn mijn tranen.
‘Wat gaan we er nou aan doen?’ vraag ik mijn zesjarige zoon. 
‘Was Raffi maar mijn broer, dan zou hij nu hier zijn….’, snottert hij. 






En dan, met weer wat licht in zijn ogen:
‘Ik ga een groot huis bouwen waar we allemaal in kunnen wonen.’ zegt hij. ‘Al onze familie en vrienden uit Nederland én Australië.’
 ‘Dat wil ik ook’.

We ontkomen er niet aan om na zo’n goede vakantie, de twee landen continu met elkaar te vergelijken. Eindelijk heeft vandaag Nederland het gewonnen qua temperatuur.

‘Nederland is leuker, Australie is mooier, he mam?’

‘Ja, veel mooier’, zeg ik terwijl we buiten lopen en ik me weer verbaas over hoe groen en groots het hier is.

Hij tuurt naar de wereldkaart die in de woonkamer hangt. Het is het huwelijkskado dat met ons meereist. Rondom Australië is nog genoeg plek. Hij weet dat stukken land zich verplaatsten.

‘Als Nederland nou eens naast Australië komt te liggen, en dan maken we een brug ertussen!’

Morris is dol op de Harbour Bridge, dus zoiets zal het wel worden. Misschien kan Rudi een booreiland regelen?






Inmiddels zijn we ruim twee weken verder en hebben we na wat koorts, verkoudheden en hoestaanvallen, dankzij school, de draad weer opgepakt. Het is fijn te merken dat we hier ook zijn gemist. Bladeren vallen van de bomen. Het is herfst hier. De dagen worden korter, maar er is veel zon die we opslurpen.
    

‘LOOK!! A whale!!!’, roept Helen. 
We zitten met een takeaway koffie op een bankje aan de baai van Bondi Beach. En inderdaad, we zien de rug van de bultrug walvis. Heel dichtbij. Vlakbij waar de surfers in het water liggen. Ik spring op. Krijg kippenvel in de zon. Wowwwww, wowww, kan ik alleen maar zeggen. Wowwww! 

Hij/ zij laat zich nog eens zien en nog eens en nog eens. Ik probeer foto's te maken met mn iPhone. De staart komt omhoog en langzaam glijdt het enorme beest de kust af. We volgen hem en lopen over de rotsen. Een man tuurt door een verrekijker. Hij vertelt dat hij aan het zwemmen was toen het gevaarte voorbij kwam. Zijn hart sloeg over, zei hij. Hij heeft een gelukzalige blik in zijn ogen. Net als wij.
Wát een begin van de dag. 

Als Morris uit school komt vertel ik hem mijn nieuws. Hij kijkt verrukt.
Het is gaaf dat we hier wonen. Niks is voor altijd. Ik ben blij. 

Het is de tijd dat de walvissen naar het noorden trekken, naar tropische gebieden om te paren en te kalveren. In november gaan ze weer zuidwaarts naar Antarctica om goed te eten en te groeien. We hebben dus nog meer kansen om ze te zien, deze was er vroeg bij. 

‘Je hebt toch wel foto’s gemaakt, hè mam?’ 
Ik pak mn telefoon en tik erop. Morris grist hem uit mijn handen. 

‘Jaaaaaa!! Ik zie hem!!!’, zegt hij. 

Hoe blij kun je worden bij het zien van een piepklein zwart puntje. Alsof je naar een eerste echo kijkt. We omhelzen elkaar.


  

zaterdag 19 mei 2012

Klassenfoto in uniform

Zijn dit onze kinderen? Ik bekijk de foto’s van de schoolfotograaf. Drie portretten van keurige kinderen in uniform. Op één foto staan ze met z’n drieën samen. Ze lachen hetzelfde. Ik heb ze nog nooit zo zien lachen. Ze zeggen geen ‘cheese’ of ‘Baliii”, maar iets veel subtieler. Een soort zacht zuchtend: ‘he, he…’

Ik denk terug aan mijn schoolfoto’s. 1976 zal het geweest zijn. We kwamen net uit de zwemles. 25 kinderen met natte haren en rode wangen. Voor de gelegenheid had ik wel mijn gele communie-blouse aangetrokken. Op de foto van een jaar later hangen we over elkaar heen en wordt er zelfs bij de meester op schoot gezeten. Zelfgemaakte broeken van spijkerstof (het woord denim bestond nog niet?), of van ‘rib’ (corduroy!) met froezels aan de onderkant als de broek te kort was geworden. Een kleurrijke bende.




Op de klassenfoto van onze kinderen staan 20 kinderen keurig opgesteld. Meisjes in blauwwitte jurkjes en jongens met lichtblauwe polo en donkerblauwe broek. Op de voorste rij zitten 7 meisjes met benen netjes bij elkaar, de handen op de schoot gelegd zoals de koningin dat doet. De schoenen bepalen wie waar zit. (Ze hadden toch sport die dag?) 


De juf staat fier rechtop. Alleen Lotus zit een beetje teveel voorover gebogen alsof ze op de wc zit.


Ik kreeg het voor elkaar om samen met m’n beste vriendinnetje op de foto te gaan. “Jaha, wij zijn zusjes”. Ik herinner me mijn arm die om haar heen moest slaan van de fotograaf. Ik pieste bijna in m’n broek van het lachen. Ik sta met een rood hoofd op de foto en heb tranen in mijn ogen van het lachen.

Dat was niet de foto die mijn ouders dachten besteld te hebben.

Beschaafd. Zoet. Dat zijn onze kinderen op de foto. Het is mij in de afgelopen vijf jaar nog nooit gelukt zo’n foto te maken waarbij ze alle drie dezelfde blik hebben. Geen tongen eruit, duimen in de mond of weggedraaide hoofden. Je ziet alleen aan de schaafwond op Morris’ kin dat er bij ons thuis ook gevochten wordt.

Ze zijn het echt. De oma's zullen er blij mee zijn.